Informatie over verplichtstelling, gelijkwaardigheid en dispensatie

Een werkgever die onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds valt, kan worden vrijgesteld (gedispenseerd) van deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds als sprake is van:

  1. Een bestaande pensioenregeling (vrijstelling in verband met eigen pensioenregeling)
  2. Toetreding tot een concern met een eigen pensioenregeling (vrijstelling in verband met groepsvorming)
  3. Pensioenregeling op grond van een ondernemings-CAO (vrijstelling in verband met eigen CAO)
  4. Onvoldoende beleggingsrendement door het bedrijfstakpensioenfonds (vrijstelling in verband met onvoldoende beleggingsrendement)
  5. Vrijwillige vrijstelling (vrijstelling om andere redenen)

Als aan de werkgever vrijstelling wordt verleend op grond van een eigen pensioenregeling, dan is daaraan de voorwaarde verbonden dat die pensioenregeling actuarieel en financieel gelijkwaardig moet zijn. Zie daarvoor Bijlage 3 in het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000

Frequentie van toetsen

Na het verlenen van dispensatie wordt eens in de vijf jaar door het bedrijfstakpensioenfonds getoetst of de regeling van de werkgever (nog) actuarieel gelijkwaardig is. Indien in de tussenliggende periode sprake is van een wijziging in de regeling van het bedrijfstakpensioenfonds dan wel in de regeling van de werkgever aan wie vrijstelling is verleend die zo ingrijpend is dat mag worden aangenomen dat daarvan een reële invloed op de actuariële gelijkwaardigheidstoets zal uitgaan, kan het bedrijfstakpensioenfonds beslissen dat de toets frequenter wordt uitgevoerd.

De werkgever aan wie vrijstelling is verleend, is gehouden om van iedere wijziging in de pensioenregeling een afschrift aan het bedrijfstakpensioenfonds te zenden.